Het rook in huis meestal een beetje weeïg naar Afghaanse keuken, want Jamal deed maar twee dingen: oosterse rijstgerechten met (zuinige hoeveelheden) kip of lamsvlees slowcooken, en studeren. Hij was een zachtmoedige combinatie van heimwee naar zijn familie en de hoopvolle wens om vooruit te komen en woont tegenwoordig in London, waar hij werkt als tolk.
Toen Issaka vertrok, werd zijn kamer betrokken door Denise, de blonde, rondborstige en altijd volledig dichtgeplamuurde dochter van een volkszanger uit Swifterbant. Niet onaardig, maar dom als een plank. Het type dat een diepvriespizza bevroren in de magnetron gooit en het apparaat op vol vermogen op een uur zet - en lekker lang gaat douchen. Het apparaat heeft het overleefd maar het eten had sindsdien altijd een verkoold bijsmaakje. Ze gooide ook post weg als de naam op de envelop haar niet bekend voor kwam. En aangezien ze al moeite leek te hebben haar eigen naam te onthouden…
Denise zat op het mbo naast Winkelcentrum Kanaleneiland, dat toen net een ROC was geworden en tegenwoordig geheel in de geest van de gelijkschakelingsretoriek van het diversiteitsdenken “ROC Midden Nederland - Business & Administration College Utrecht”
heet. Er staat nieuwbouw op de ‘campus’ (lol) en ook de Churchillaan en omgeving zijn volledig anders dan in 2004. Frisser, moderner, maar nog steeds functioneler dan leefbaar.
Denise had vaak Marokkaanse klasgenoten, pardon: studiegenoten over de vloer. En in bed: niet zelden zaten twee of drie van die gasten op haar kamer jointjes te roken terwijl ze beurtelings vrij luidruchtig aan de rest van de bewoners lieten horen hoe ze haar, sorry maar er is echt geen andere term voor, stevig uitwoonden. Tussen deze versmelting van culturen door kon je ze regelmatig over “kankerkazen” horen tieren en als je er eentje in hal of keuken tegen kwam, kreeg je een schuwe maar kille blik.
Ik wist nooit zo goed of ik medelijden met Denise moest hebben. Het meisje, net twintig, was twee spelfouten verwijderd van zwakzinnigheid en had familieproblemen. Soms kwam ze in een goedkope parfumwolk en vervuld van puberale woede de woning binnen gewerveld om urenlang harde muziek draaien op haar kamer - inclusief luidkeels meezingen. Niet zelden was dat het levenslied van haar vader. Ze haatte hem net zo veel als ze hem miste.
Als je ging vragen of het wat minder mocht met het volume van de volkszang in het gehorige huis, deed ze dat wel meteen, met een heleboel sorry’s er bij. Ze dacht ook echt dat die Marokkaanse eikels het niet kwaad met haar voor hadden, maar het tegendeel zat in de adviezen die ze soms vroeg over dingen waar “Nee” altijd het enige mogelijk antwoord op is: “Ik kan gratis in een heel huis wonen, alleen in de meeste kamers staan wel wietplanten waar ik dan voor moet zorgen. Zal ik dat doen?” Ook waargebeurd: “Ik kan betaald op vakantie naar Spanje. Ik moet alleen tweeduizend pillen meenemen in m’n koffer. Zal ik dat doen?”
Enkele jaren en twee adressen later, het moet rond 2007 zijn geweest, kreeg ik nog wel eens deurwaarderspost die voor haar bestemd was. Onze achternamen scheelden maar een paar letters, maar gelukkig was dit toeval makkelijk te verklaren.